‘Natuurlijk kun je als huisarts in de periferie snotneuzen gaan afvegen, maar daar heb je toch geen geneeskunde voor gestudeerd?’ Dat zei een arts-onderzoeker eens tegen me nadat hij me had verteld dat hij niet begreep waarom niet veel meer huisartsen onderzoek doen naast hun dagelijkse werk in de praktijk. Hij keek er walgend bij, alsof hij net een vies hapje had doorgeslikt.
De geneeskunde anno 2014 is nog altijd een hiërarchisch bolwerk. Natuurlijk, het is allemaal niet zo erg als een paar decennia geleden, maar toch. Zeker vergeleken met het bedrijfsleven is de gezondheidszorg een apenrots waar alfamannetjes zich nog nét niet brullend op de borst roffelen, maar veel scheelt het niet. Aan de top van de sociale ladder in het ziekenhuis staan de chirurgen en de cardiologen. Kinderartsen bungelen ergens onderaan. Over geriaters wordt niet eens gesproken.
Als u vindt dat ik chargeer, moet u de boeken van Bert Keizer maar eens lezen. Voor de meeste medisch specialisten is een specialist ouderengeneeskunde in het verpleeghuis een rare outsider. ‘Een verpleeghuis is voor hen iets uit de Hel van Dante, wat daar allemaal rondkruipt aan idioot levend geteisem waarvan je moet hopen dat het snel sterft. En daar zorgt die verpleeghuisarts dan voor. Die heeft maar twee problemen: moet ik morfine geven, en daarna: wordt het begraven of cremeren?’ Aldus Bert Keizer, die al tientallen jaren in het verpleeghuis werkt.
Een specialist ouderengeneeskunde vertelde me dat ze eens de volgende brief terug kreeg van een orthopeed over een patiënt op haar PG-afdeling:
Anamnese: niet gedaan
Lichamelijk onderzoek: dement
Diagnose: geïnclaveerde collumfractuur rechts
Beleid: conservatief
Twaalf woorden die niet alleen minachting uitdrukken voor de specialist ouderengeneeskunde die de patiënt had ingestuurd, maar ook voor haar patiënt. Zij vertelde ook dat met name urologen, hoog op de sociale ladder in de academische geneeskunde, vaak weigeren met verpleegkundig specialisten te praten. Zij willen liever een basisarts spreken die de patiënt niet kent, dan de verpleegkundig specialist die alles weet. Komt dat nu nog echt veel voor, vroeg ik haar. ‘Twintig procent van de telefoontjes’, was haar antwoord.
Huisartsen hebben het ook niet altijd gemakkelijk. Laatst antwoordde een internist-nefroloog op de vraag van een jonge huisarts die vroeg naar de MDRD van haar patiënt: ‘MDRD? ‘Dat is nefrologie voor dummies’. Nu was deze huisarts niet zo snel geïntimideerd. Laat hem maar eens een patiënt met een exacerbatie van COPD behandelen, of met kennis van zaken palliatieve zorg verlenen, dacht ze. Ze antwoordde haar collega: ‘En bedankt! Maar ik wil toch graag de MDRD weten.’ Het enige wat de huisarts wilde was overleggen, omdat haar patiënt niet begreep wat de specialist allemaal vertelde en er geen correspondentie was.
Een andere huisarts belde een chirurg met als specialisme posttraumatische dystrofie, omdat hij er meer over wilde lezen. Hij vroeg de chirurg of hij op basis van zijn expertise bepaalde boeken kon aanraden. Antwoord: ‘Dat is veel te ingewikkeld voor huisartsen.’ Hij weigerde verder er iets over te zeggen.
Onderzoek laat zien dat betere samenwerking tussen zorgprofessionals ook leidt tot betere overall resultaten in de zorg, maar dat het aanpakken van zorgverleners met problematisch samenwerkingsgedrag notoir moeilijk is (1). Misschien zouden artsen eens, net als in het bedrijfsleven wel eens gebeurt, aan ‘job rotation’ moeten doen. Nu kun je een orthopeed natuurlijk geen exacerbatie van COPD in de huisartspraktijk laten behandelen en een verpleegkundig specialist ook geen totale heupprothese laten plaatsen, maar een dagje meelopen zou toch een keer moeten kunnen. Elke zorgverlener is expert in zijn eigen vakgebied. Artsen die in hun communicatie de samenwerking met andere artsen en andere zorgverleners saboteren, doen niet alleen hun collega’s tekort, maar ook de patiënt die recht heeft op goede zorg. Tijd om van die apenrots af te komen. En laat het brullen maar aan de bavianen in de dierentuin over.
1 Ouwens, M., Bosch, M. en Wensing, M. De ‘zachte kanten’ van samenwerking in de eerstelijnszorg. Wat is er bekend uit onderzoek en wat zijn de kennislacunes? Nijmegen, UMC St Radboud, 2012.
Stuur deze pagina door >>
Opinie
Wat doet de DSM-5 met
de psychiater en de psychiatrie?
De DSM-5 is niet onschuldig. Het beïnvloedt de ontwikkeling van het vak van psychiater en dus van de psychiatrie als discipline. Ook in deze derde podcast botsen de standpunten van psychiater Floortje Scheepers en psychiater Ralph Kupka. ... Meer
Podcast 3. Wat betekent de DSM-5 voor de behandelaar?
Onze derde podcast "Wat betekent de DSM-5 voor de behandelaar" is te beluisteren op "Psychiater op de cast" op Spotify.In deze aflevering komen Floortje Scheepers en Ralph Kupka wederom met elkaar in botsing over hun standpunten, maar ze zijn het erover eens dat het lijden van patiënten en de bijbehorende processen centraal moeten staan. ... Meer
Podcast 2. Wat betekent de DSM-5 voor de patiënt?
Onze tweede aflevering, "Wat betekent de DSM-5 voor de patiënt?", is nu beschikbaar op op Spotify: "Psychiater op de cast".In deze boeiende aflevering onderzoeken Floortje Scheepers, Ralph Kupka en Tessa van den Ende, onder leiding van Wouter Van Ewijk, de impact van de DSM-5 op de patiëntenzorg. ... Meer
Let op: de Anti-spam code is slechts 15 minuten geldig.
Tip: als u een reactie met veel woorden heeft, typ deze dan eerst in Word en plak hem vervolgens in het Reactieveld hieronder.