Progressie psychische zorg in beeld brengen

30 juni 2016

We zitten op dit moment in een lastige spagaat: we hebben in de psychische gezondheidszorg het gevoel dat er al jaren vooruitgang wordt geboekt in de manier waarop we cliënten behandelen en begeleiden. Op individueel niveau zien we wel degelijk verbeteringen, zij het dat we dat te laat doen en we passen nog lang niet alles toe wat kan. Maar die verbeteringen komen niet tot uitdrukking in de epidemiologische kerncijfers. Het heeft van doen met de manier waarop we meten en welke categorieën we daarvoor gebruiken. We gebruiken de DSM-5 nog steeds als uitgangspunt voor de epidemiologie en de organisatie van de zorg. Het is vragen om moeilijkheden.

Wetenschappelijk gezien is de DSM-5 achterhaald gezien nieuwe ontwikkelingen die we kunnen samenvatten met de term transdiagnostisch denken en handelen¹. De indeling zoals we die traditioneel hanteren in syndromen is maar betrekkelijk klinisch relevant. Het geeft onvoldoende aanknopingspunten voor het handelen, is licht stigmatiserend en richt zich op ‘eindstadia’ van een atypische ontwikkeling. Het hindert het vroegtijdig handelen, en het vat slecht samen wat de reële perspectieven zijn op verandering bij cliënten of patiënten.

In het transdiagnostisch kijken en handelen wordt ‘onder’ en ‘dwars op’ de abstracte DSM-5-categorieën gekeken en gezocht naar reële aangrijpingspunten voor het handelen, dicht bij waar de cliënt moeilijkheden in ervaart, en waar ook daadwerkelijk veranderingsmogelijkheden voor het grijpen liggen. Een veel genoemd voorbeeld is de emotieregulatie: moeite in het zelf reguleren van emoties treedt op bij een reeks psychische aandoeningen en is goed te benaderen in de vorm van een training of cursus. Er zijn diverse modellen uitgewerkt en getest. Een ander voorbeeld is de focus richten op de (liefst zo vroeg mogelijke) behandeling van trauma's.

Volgens de statistiek is het aantal mensen met een aandoening die wordt aangeduid als ‘schizofrenie’ al decennia constant. We weten echter uit eigen ervaring dat er steeds meer mensen in deze categorie in staat zijn zich in persoonlijk maatschappelijk, functioneel, maar zeker ook in klinisch opzicht, te verbeteren. Wellicht is de formele DSM-5-categorie ‘schizofrenie’ voor hen nog steeds van toepassing (althans, zolang we het woord ‘genezing’ nog niet durven gebruiken). Maar het gaat bij elkaar genomen, althans in Nederland, in vergelijking met 50 jaar geleden wel degelijk beter met ze. We moeten dat veel beter, in voor hun ontwikkeling relevante dimensies in kaart brengen.

Het strategisch belang daarvan is enorm: successen leiden tot successen, successen genereren geld voor innovatie en onderzoek. Door ons te blijven fixeren op de huidige categorieën van de DSM-5 snijden we als sector enorm in onze vingers, laten we kansen op het zichtbaar maken van reële progressie, zoals resultaten door vroegtijdig handelen of maatschappelijke participatie, uit onze handen glippen. Uiteraard schaden we ook de directbetrokkenen hiermee.

We moeten innovatie tot stand zien te brengen die veel preciezer op thema's is gericht die dwars op de traditionele indelingen staan, die werkelijke vernieuwing tot stand brengt, het resultaat daarvan laat zien, die biedt waar patiënten daadwerkelijk behoefte aan hebben, en die ook de samenwerking tussen disciplines en specialisten vergroot.

Ik ben erg voor een classificatiesysteem en ik ben ook voor statistiek. Het woord statistiek zit vervat in de benaming van het huidige classificatiesysteem, het is oorspronkelijk daar ook voor bedoeld geweest: het Diagnostic and Statistical Manual. Maar met het huidige systeem hebben we onszelf klemgezet. We moeten er met elkaar, in eigen kring, in Nederland en internationaal werk van maken om de allang beschikbare kennis voor een alternatief toe te passen. Termen als schizofrenie, autisme, bipolaire stoornis, borderline hoeven helemaal niet aan de kant gezet te worden. In de oncologie wordt tenslotte ook nog steeds gesproken over kanker, borstkanker en wat al niet. Maar wat achter die categorieën schuilt, en wat daarin gemeenschappelijke factoren zijn, verdient beslist meer aandacht. De zorg wordt daardoor effectiever en flexibeler, en het geeft steun aan de ontwikkeling van generieke modules in de zorg.

¹ Heycop ten Dam, B. van, Hulsbergen, M. & Bohlmeier, E. (red.) (2014). Transdiagnostische factoren. Theorie & praktijk. Amsterdam: Boom.


Jaap van der Stel is via twitter te volgen op @Lectoraat_GGZ


Vacatures

MEER OVER DEZE VACATURE >>

Opinie

Wat doet de DSM-5 met
de psychiater en de psychiatrie?

De DSM-5 is niet onschuldig. Het beïnvloedt de ontwikkeling van het vak van psychiater en dus van de psychiatrie als discipline. Ook in deze derde podcast botsen de standpunten van psychiater Floortje Scheepers en psychiater Ralph Kupka. ... Meer

Reageer |  reacties

Podcast 3. Wat betekent de DSM-5 voor de behandelaar?

Onze derde podcast "Wat betekent de DSM-5 voor de behandelaar" is te beluisteren op "Psychiater op de cast" op Spotify.In deze aflevering komen Floortje Scheepers en Ralph Kupka wederom met elkaar in botsing over hun standpunten, maar ze zijn het erover eens dat het lijden van patiënten en de bijbehorende processen centraal moeten staan. ... Meer

Reageer |  reacties

Podcast 2. Wat betekent de DSM-5 voor de patiënt?

Onze tweede aflevering, "Wat betekent de DSM-5 voor de patiënt?", is nu beschikbaar op op Spotify: "Psychiater op de cast".In deze boeiende aflevering onderzoeken Floortje Scheepers, Ralph Kupka en Tessa van den Ende, onder leiding van Wouter Van Ewijk, de impact van de DSM-5 op de patiëntenzorg. ... Meer

Reageer |  reacties